- aanvangen
- {{aanvangen}}{{/term}}I 〈overgankelijk werkwoord〉1 [begin maken met] begin ⇒ start, commence2 [trachten/beginnen te doen] do♦voorbeelden:1 een reis aanvangen • set out on a journey2 de brandweer kon niets meer aanvangen • the fire brigade was helplessdaar is niets mee aan te vangen • it is hopeless/uselessII 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [beginnen te gebeuren] begin ⇒ start, commence♦voorbeelden:1 de reis ving aan • the journey began
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.